Jakobus heeft in de eerste verzen van dit hoofdstuk aangegeven hoe rechtvaardigen het onrecht verdragen
dat hen door rijke landheren kan worden aangedaan.
Uit dezelfde landbouw is nog een les te leren, namelijk dat de landman alleen maar met
geduld op Gods zegen kan wachten als hij zijn land heeft ingezaaid.
Deze twee begrippen, lijden en geduld, zijn hèt kenmerk geweest van alle profeten uit het Oude Testament.
Zij hebben geen gemakkelijk leven.
De Heer geeft hen de opdracht om Zijn woorden te spreken, maar daar zit bijna niemand op te wachten.
Hun deel is spot en verachting. Wat een ellende!
Toch leren zij geduld, ook al gaat dat niet vanzelf.
Bijvoorbeeld Jeremia merkt heel veel vijandschap en dat maakt hem intens verdrietig.
In zulke momenten ontstaan zijn klaagliederen, waarin toch altijd weer vertrouwen op God doorklinkt.
En dat is typerend voor alle profeten.
Als wij lezen dat zij volhouden in hun vertrouwen op God, dan hebben wij daar grote bewondering voor. “Wij prijzen hen gelukkig”1. Maar dit zegt Jakobus niet zodat wij hen met een jaloerse blik mogen bekijken en het idee hebben dat wij zo’n hoog niveau van Godsvertrouwen toch nooit halen, maar hij zegt dat “als voorbeeld” voor ons.
Zo’n voorbeeld is ook Job, een man die een ongelofelijke hoeveelheid ellende moet doorstaan.
Het is nauwelijks te bevatten wat hij in korte tijd allemaal kwijt raakt. Alleen zijn leven mag hij houden.
Hoewel Job aanvankelijk niet alleen het goede maar ook het kwade uit de hand van de Heer wil
aannemen2, valt dit hem later toch erg zwaar.
Maar hij blijft God vertrouwen, mede door de wijze woorden van Elihu.
Als wij Job volgen zien we hem in onze gedachten gaan van het ene tussenstation van ellende naar het andere,
totdat hij op het eindstation komt.
Dat is niet de taal van God.
De kinderen van Korach zingen “zij gaan van kracht tot kracht, en zullen voor God verschijnen in
Sion”3.
Zij, Job en ook wij halen dat eindpunt, en dat is niet óns eindpunt.
Nee, Jakobus noemt dat de uitkomst van de Heer4.
Hij komt tot Zijn doel, en dan kan ónze conclusie alleen maar zijn dat Hij vol ontferming en barmhartig is.
Aan het eind van zijn boek is Job heel klein en de Heer heel groot geworden5.
Van ónze kant moeten wij ook betrouwbaar zijn.
De mensen tegen wie wij iets zeggen moeten er vanuit kunnen gaan dat wij voor 100% achter onze uitspraken staan.
Het moet niet nodig zijn om onze geloofwaardigheid te vergroten met een eed.
De Heer Jezus had in de z.g. bergrede vergelijkbare woorden gesproken6,
maar Jakobus voegt er aan toe dat iemand in zo’n situatie onder
een oordeel valt.
Dat wil niet zeggen dat iemand dan verloren gaat, maar dat hij gaat oogsten wat hij gezaaid heeft,
en dus niet meer betrouwbaar is (met alle gevolgen voor de onderlinge band onder broeders en zusters).
Tenslotte noemt Jakobus drie situaties waarin een gelovige terecht kan komen. Hij voegt er aan toe welke reactie dan het meest voor de hand ligt.
Er bestaan nogal wat verschillende meningen over deze verzen, en wij pretenderen niet de enig juiste visie te hebben, maar willen graag een paar punten noemen, die kunnen helpen in het onderzoek “of deze dingen zo zijn”7.
Bij een ‘normaal’ geval van ziekte (ernstig of minder ernstig) is het heel vanzelfsprekend om te bidden,
evenals in de situatie van het lijden onder a).
Ziekte en lijden liggen dan ongeveer in hetzelfde vlak, en dan is de begrijpelijke reactie om te gaan bidden.
Dan zou Jakobus snel klaar geweest zijn.
Maar in dit uitvoerige betoog hangt ziekte samen met oliezalving, zonden belijden, zonden vergeven en een
gegarandeerd herstel. Dan gaat het dus niet om een ‘normale’ ziekte, maar om iets anders.
Onze conclusie is dat Jakobus schrijft over ziekte als gevolg van zonde, en daar zijn goede aanwijzingen voor.
In deze situatie dient de zieke de oudsten van de gemeente te vragen om bij hem thuis te komen en om daar
over hem te bidden.
Hebben oudsten een bijzondere gave om zó te bidden dat er herstel komt?
Nee, want iemand is niet oudste omdat hij een bijzondere gave heeft.
Oudste is een ambt, dat met bestuur en gezag verbonden is8.
Er moet nu dus in bestuurlijk opzicht iets hersteld worden, en dat proces verloopt langs dezelfde lijnen
die Jakobus al door de hele brief heeft laten zien: een evenwicht tussen liefde en licht in alle dingen
van het dagelijks leven.
Het initiatief voor dit herstel ligt bij de zieke en vindt niet plaats in een openlijke samenkomst,
maar in besloten kring bij de zieke thuis.
In dit gezelschap heeft elk iets te doen, zowel de zieke als de oudsten als God Zelf.
De oudsten vormen een vertegenwoordiging namens de gemeente, die met de zieke gaan bidden en hem zalven met
olie.
Wanneer oudsten in geloofsvertrouwen tot de Heer bidden voor deze zieke, zál de Heer hem oprichten.
Waar haalt Jakobus de zekerheid vandaan dat de Heer de zieke weer gaat oprichten?
Die garantie geeft de Heer immers verder nergens in de Bijbel?
Bovendien worden zijn zonden hem vergeven.
Dit hangt samen met het aandeel van de zieke zèlf.
Wanneer kán God zonden vergeven? Alleen na belijdenis9 of bij een
ootmoedige houding10.
Het herstel dat God kan geven volgt op een belijdenis van zonde(n) en vergeving.
Dat is een bijzonder belangrijke volgorde!
Jakobus vat die als volgt samen:
Alleen in die volgorde kan God werken.
Als Jakobus schrijft: “en als hij zonden gedaan heeft...”12, dan zou dat
de indruk kunnen wekken dat hij ook denkt aan zieken
die níet gezondigd hebben en toch op deze manier hersteld kunnen worden.
Nee, hij onderstreept met het woordje dus, dat hij kennelijk maar aan één oorzaak van ziekte denkt en dat
is zonde. Andere oorzaken van ziekte vallen buiten het onderwerp van zijn brief.
Het zalven met olie is een gebruik dat we in het Nieuwe Testament nog één keer tegen komen,
namelijk bij het uitzenden van de twaalf13.
De Heer stuurt hen op pad met macht over de onreine geesten.
En als zij onderweg demonen uitdrijven, zalven zij veel zieken met olie en genezen hen.
Die laatste twee activiteiten vinden niet plaats na belijdenis en gebed, maar horen bij de tekenen en wonderen
die God deed om de prediking te ondersteunen14.
In ons gedeelte gaat het niet om een ongelovige zieke, die tot bekering moet komen, maar om een zieke “onder
u15, dus om een gelovige.
Hij maakt deel uit van de gemeente, en het is voor ieder duidelijk dat deze ziekte het gevolg is van zonde.
Dan voorziet God in een liefdevolle manier om de zieke in zijn eigen huis tot herstel te brengen na de
belijdenis van zonden.
De zalving met olie is niet een soort medicijn, maar is een symbolische handeling die wijst op het feit dat
de oudsten het werk erkennen dat Gods Geest in de zieke heeft gedaan, en dat ook de band tussen hem en
de gemeente weer is hersteld.
We zouden ons kunnen afvragen of dit nog een voorschrift is voor de christen van vandaag.
Het is immers een brief aan Joodse gelovigen, en het voorschrift om met olie te zalven wordt in de andere
brieven in het Nieuwe Testament niet herhaald.
We hebben echter al gemerkt dat de inhoud van de brief ons heel wat te zeggen heeft, en dat geldt ook voor
dit voorschrift, maar dan willen binnen de kaders die Jakobus schetst: herstel na ziekte als gevolg van zonde.
Een krachtig gebed is niet een gebed dat krachtig wordt uitgesproken, maar een (door God) bekrachtigd gebed.
God verleent kracht aan het gebed dat oudsten bidden bij een zieke, die zonden beleden heeft.
Daardoor komt herstel.
Jakobus noemt als voorbeeld twee gebeden van Elia16.
Van het eerste gebed lezen we niets, maar wèl dat hij bij koning Achab naar binnen gaat en vol overtuiging
de boodschap brengt dat “er deze jaren geen dauw of regen zal zijn, tenzij dan op mijn woord”17.
Elia is er van overtuigd dat Achab en het volk alleen door een harde maatregel tot inkeer kunnen komen,
en God is het daar mee eens!
Zijn tweede gebed volgt op de indrukwekkende gebeurtenis op de Karmel, waar hij tegenover een enorme
vijandelijke priesterschare aan het volk heeft laten zien wie de ware God is.
Zeven keer buigt hij zijn knieën en opnieuw verhoort God18.
God is het nu met Elia eens dat er herstel kan komen.
Elia lijkt een soort held van God te zijn, maar zijn ware heldendom ligt in zijn gebeden en daarin lijkt hij gewoon op ons, zowel in zijn zwakke19 als in zijn sterke momenten. Dit instrument, het gebed, staat ons nog steeds ter beschikking, juist met het oog op herstel van een broeder of zuster.
Hier zegt de Heer dat hen die geloven een aantal tekenen zullen volgen, waaronder het opleggen van handen op
zieken, die dan beter zullen worden.
Ook hierover bestaan verschillende gedachten, maar ook nu is het goed om te proberen de tekst te lezen in
zijn samenhang.
De Heer verwijt de elven hun ongeloof21, maar desondanks stuurt Hij hen op
pad in de hele wereld om het
Na zo’n verwijt zouden de elf discipelen zich terecht hebben kunnen afvragen of zij hun boodschap met voldoende
overtuiging zouden kunnen brengen.
Die twijfel neemt de Heer weg door
Zodra Hij in de hemel is opgenomen gaan de elven op pad en doet de Heer wat Hij hen beloofd heeft:
“de Heer werkte mee en bevestigde het woord door tekenen die daarop volgden”22.
Dit is later ook regelmatig te lezen in het boek Handelingen23.
De brief aan de Hebreeën kijkt op die periode terug en bevestigt het ook24.
Zo vond het evangelie ingang in de hele wereld.
Dat wil niet zeggen dat God in onze tijd dergelijke tekenen niet meer doet.
We laten het wel uit ons hoofd om Hem voor te schrijven wat Hij wel of niet moet doen, maar als we de
gegevens van de Bijbel goed begrijpen zijn deze krachten normaal in het toekomende vrederijk van Christus25,
en zijn het nu tekenen omdat ze mensen moeten overtuigen.
Vanuit de gebieden waar het woord van God indruk moet maken horen we regelmatig over dergelijke tekenen,
en dat is helemaal in lijn met deze teksten.
Het gaat dus te ver om te zeggen dat iedere gelovige vandaag deze tekenen moet kunnen doen.
Een dwaalweg hoeft gelukkig lang niet altijd tot een ziekte te lijden.
Het is daarom belangrijk om op te letten wanneer een broeder of zuster een verkeerde afslag neemt op de
levensweg.
Hoe eerder we iemand terug brengen hoe beter het is.
Het is treffend dat zo’n gelovige een zondaar genoemd wordt.
Onze boodschap aan hem dient dan ook liefdevol maar duidelijk te zijn: hij gedraagt zich niet als een gelovige,
maar bevindt zich op de weg van de zondaars, die verloren gaan.
Als hij terugkeert voorkomt dat een menigte van zonden.