De wet is een onderdeel van het Woord van God, en is dus belangrijk.
De vraag is alleen wat het belang ervan is voor de christen vandaag.
In het algemeen bestaan er twee opvattingen:
1) "het is onze leefregel"
In bepaalde kringen wordt de wet (de tien geboden) elke zondag vanaf de kansel voorgelezen.
Soms met de gedachte dat de eeuwige redding afhangt van het onderhouden van de wet, maar vaak ook
vanuit het idee dat het goed is om er naar te luisteren en daardoor God te dienen
("om die te doen uit dankbaarheid").
2) "we zijn niet meer onder de wet"
In de evangelische wereld heeft men vaak bewust afscheid genomen van zo'n omgeving,
juist vanwege de rol van de wet.
Dat gebeurt dan zo drastisch dat men denkt dat een christen helemaal niets meer met de wet te maken
heeft.
Dat de tien geboden er nooit worden gelezen is dan begrijpelijk, maar het blijkt zelfs moelijk te zijn om
elkaar aan te spreken op (vermeend) onbijbels gedrag, want dat wordt als wettisch ervaren.
We willen in drie opeenvolgende fases nagaan hoe de Bijbel over de wet spreekt:
We komen de wet voor het eerst tegen op het moment dat Israël uit Egypte bevrijd is, en zich drie maanden later legert aan de voet van de berg Sinaï1. Daar nodigt God Mozes uit om namens het volk bij Hem op de berg te komen.
God voert dan een serie gesprekken met Mozes.
Allereerst begint Hij met een korte samenvatting van Zijn plan:
Hij heeft het volk verlost en tot Zich gebracht, zodat zij Hem zouden dienen als koningen en priesters,
als een heilig volk2.
Dan volgen de tien geboden3, en tenslotte de beschrijving van de tabernakel en de priesterdienst4.
Zo laat God duidelijk zien dat Hij bij Zijn volk wil gaan wonen om hen regelmatig te ontmoeten.
Israël is niet verlost door het ontvangen en onderhouden van de wet.
Zij waren in Egypte veilig achter het bloed van een geslacht lam5,
en helemaal vrij toen zij de lichamen van de dode Egyptenaren zagen drijven in de Rode Zee.
Toen konden zij zingen!6
Antwoord:
de wet is voor het verloste volk Israël.
God wil dat Zijn volk zich gelukkig voelt binnen het verbond dat Hij met hen wil sluiten.
Straks zullen ze in het beloofde land wonen.
Ze zullen een koninkrijk vormen, dat geen enkel ander volk kent.
Het zal een rijk zijn zonder koning (want dat is God Zelf7), maar niet zonder wet, een wet
van God Zelf ontvangen.
Wat een uniek volk (zoals de sprinkhanen in Spr.30:278)!
God geeft hen een groot aantal voorschriften op allerlei terreinen, te beginnen met de tien geboden.
Het volk vindt dat geen enkel probleem en zelfverzekerd roepen zij eensgezind:
"alles wat de Here gesproken heeft, zullen wij doen",9
zelfs voordat zij ook maar één woord van de wet kennen!
En dat herhalen ze even later nog twee keer10.
God heeft grote plannen met hen, maar zij kennen zichzelf buitengewoon slecht.
Dat wordt meteen duidelijk, wanneer Mozes weer op de berg is en de wet ontvangt op twee stenen tafelen.
Als één van de eerste dingen staat er op te lezen "Gij zult u geen gesneden beeld
maken"11.
Terwijl Mozes nog op de berg is, en het volk vindt dat hij té lang wegblijft,
maken ze een feest rond een gouden kalf en zeggen:
"dit is uw god, Israël, die u uit het land Egypte heeft gevoerd"12.
Wat een ontgoocheling!
Antwoord 1:door de wet leren zij zichzelf kennen. Ze kunnen die wet alleen maar overtreden.
Is dat alles? Nee, ze moeten nog iets leren.
Bij zo'n afschuwelijke zonde staat God helemaal in Zijn recht om dat volk te vernietigen.
Maar Mozes gaat tot God om te bidden om verzoening13.
En God verhoort dat gebed!
Juist bij deze gelegenheid leren zij een nieuwe Naam van God kennen: "Ik zal genadig zijn, wie Ik genadig
ben"14.
Zó gaat God roepend aan Mozes voorbij, want Hij wil dat Zijn volk Hem in de eerste plaats leert
kennen als een God van genade.
Op grond van de wet had dit volk veroordeeld moeten worden, maar God gaat met hen verder op grond
van genade.
Antwoord 2:door het overtreden leren zij God kennen: Hij bewijst genade na berouw.
Hoe kan de Psalmist dat nou zeggen?
Als hij door de wet alleen maar ontdekt hoe zondig hij is, wat voor moois zit er dan aan zo'n wet?
De wet is door God gegeven, en is dús goed.
Alleen de mens is niet goed, en de wet is een prima instrument om dat te laten zien.
Iedere Israëliet, die dat begrijpt, gaat naar God en ontvangt genade.
Maar er gebeurt nog iets, en dat geldt al vanaf de zondeval van Adam en Eva.
Zodra iemand tot God komt en een beroep doet op Zijn genade, geeft God zo'n persoon nieuw leven.
Wedergeboorte heet dat16.
En dat maakt alles anders!
Zo kan het gebeuren dat niet alleen de Psalmist, maar ook mensen als Zacharia en Elisabeth de wet prachtig
vinden17.
Zij zijn beiden rechtvaardig, niet op grond van het naleven van de wet, maar op grond van genade,
en dankzij dat nieuwe leven vinden zij het heerlijk om naar Gods inzettingen te leven.
De volgorde is dus: eerst pleiten op genade, dan nieuw leven ontvangen en daarna met vreugde leven volgens Gods wet.
Mattheüs beschrijft hoe de Heer Jezus tot Zijn volk Israël komt als hun Koning,
en dat Zijn koninkrijk op het punt staat om te beginnen18.
Weliswaar wordt Hij als Koning verworpen, maar het koninkrijk der hemelen begint.
Het is nog geen openlijke regering, maar wel zichtbaar, namelijk in al die mensen die Hem
als hun Heer willen dienen19.
De Heer noemt hen discipelen (= volgelingen, leerlingen).
Zij zijn de onderdanen van het rijk.
Aanvankelijk zijn dat er twaalf, maar ook ieder die vandaag gelooft en er door de doop openlijk voor uitkomt een
christen te zijn, is een discipel, en is dus een onderdaan in het koninkrijk der hemelen.
Evenals elk ander rijk heeft ook het koninkrijk der hemelen een grondwet.
Zo zou de z.g. 'bergrede' genoemd kunnen worden.
Dat is de toespraak van de Heer Jezus in Mattheüs 5 - 7.
Die woorden zijn niet gericht tot het volk in het algemeen, maar alleen tot Zijn discipelen20,
dus tot mensen die belijden dat ze de boodschap van de Heer aangenomen hebben,
en Zijn gezag erkennen.
Hij spreekt deze toespraak uit op het moment dat vele scharen Hem volgen vanuit het hele land.
Zelfs tot over de grenzen wordt Hij bekend vanwege Zijn prediking en wonderen21.
Uiterlijk lijkt alles er dus op te wijzen dat Hij weldra de troon zal bestijgen.
Daarom gaat de Heer Zijn discipelen voorbereiden.
Maar Hij bereidt hen niet voor op regeren, maar op vervolgingen en lijden.
Daarmee geeft Hij aan dat er eerst een moeilijke fase gaat komen vóórdat Hij openlijk
als Koning gaat regeren.
Zodra een groep mensen de macht in een land in handen krijgt, wordt de grondwet buiten werking gesteld
en wordt er een nieuwe ingevoerd.
Kennelijk verwachten Zijn discipelen iets dergelijks, want de Heer zegt:
"Meent niet dat ik gekomen ben om de wet te ontbinden"22.
Hij lijkt hen op dit punt te willen corrigeren.
De wet die Israël in het Oude Testament kreeg, wordt door de Heer namelijk niet buiten werking gesteld,
maar krijgt wel een veel diepere inhoud.
Vervolgens gaat Hij hen uitleggen hoe die verdieping van de wet er uit ziet.
Hij heeft niks met mensen zoals de farizeeën, die alleen maar wetten en (vooral!)
zelfbedachte regels naleven.
Die hebben in Zijn rijk niets te zoeken.
Zijn discipelen krijgen te maken met
de wet van Christus, en die is vele malen
moeilijker dan de wet van de Sinaï!
Op een zestal punten vergelijkt de Heer de wet van Sinaï ("u hebt gehoord dat gezegd is")
met Zijn geboden ("maar Ik zeg u"): drie uit de tien geboden en drie uit de overige wetgeving23.
We kunnen hier niet op alle zes vergelijkingen dieper ingaan, maar willen ons beperken tot
één punt, n.l. het zesde gebod.
Op het bedrijven van overspel stond de doodstraf25, en dat wordt door de Joden in het
Nieuwe Testament nog steeds gehandhaafd26.
De wet van Christus richt zich niet in de eerste plaats tot de daders, maar tot iedere discipel
die over de grenzen van zijn of haar eigen huwelijk heenkijkt naar iemand anders.
En dan kan het gebeuren dat er bepaalde gedachten of gevoelens komen.
Dat kan iedereen overkomen, ook een discipel van de Heer.
Zoiets dient echter ogenblikkelijk veroordeeld te worden.
Zo niet, dan pleegt zo'n discipel al overspel, niet in bed maar in zijn (of haar) hart.
Ook de andere vijf vergelijkingen maken duidelijk dat de wet van Christus véél meer
vraagt dan de wet van Sinaï ooit gedaan heeft.
Dan rijst de vraag bijna vanzelf: wie kan zo'n wet naleven?
Enige tijd na het uitspreken van de 'bergrede' wordt duidelijk dat het volk Zijn Koning verwerpt,
met name in de steden waar Hij Zijn grootste krachten gedaan heeft27.
Maar te midden van een volk, dat zichzelf te trots en te intelligent vindt voor zo'n Koning, begint de Heer
te danken voor kleine kinderen28.
Dat zijn niet de minderjarigen, maar dat is ieder mens die zichzelf voor God klein gemaakt heeft,
met een beroep op Zijn genade.
Dát is Zijn discipel, die in kinderlijk geloof leert vertrouwen op zo'n God.
Meer kwaliteiten zijn niet nodig.
Dat is het enige wat de Heer vraagt!
Wat maakt de Heer zo dankbaar?
Het moment is aangebroken waarop deze kinderen iets mogen zien van de Vader,
en dat is een totaal nieuwe openbaring!
Nooit eerder is er binnen of buiten Israël iemand geweest die iets van de Vader heeft gezien.
Alleen de Heer Jezus.
Hij was de Enige die de Vader kent29.
Dit voorrecht kan Hij nu delen met iedere discipel, die Hij dan ook van harte uitnodigt om te komen,
ongeacht met welk probleem of welke last.
Hij wil een discipel zien als iemand die zijn (of haar) eigen last aan Zijn voeten neerlegt,
zodat er rust en vrede komt30.
Wanneer dat punt is bereikt, komt de Heer met Zijn juk en Zijn last, en legt die op
de schouders van Zijn discipel.
Dat is Zijn wet (Zijn geboden), en die is heerlijk licht.
Zo leren we op Hem te lijken in zachtmoedigheid en nederigheid, en dat is een waar genot voor elke discipel.
In principe is de volgorde onder de wet van Christus hetzelfde als onder de wet van Sinaï,
eerst een beroep doen op Gods genade, dan nieuw leven ontvangen en daarna met vreugde
voor Hem leven.
Alleen de genade is veel overvloediger dan in het Oude Testament.
We leren God nu pas echt kennen: Hij is Vader!
En dan kan in ons leven iets zichtbaar worden van de Heer, op Wie we zo graag willen lijken31.
Dat was totaal onbekend voor de meest godvruchtige Israëliet, inclusief Johannes de Doper32.
In een aantal brieven komt het thema 'wet' aan de orde, maar steeds weer op een iets andere manier.
Kennelijk doet het probleem zich op verschillende manieren voor, maar kort samengevat kunnen we stellen:
de druk van de wet komt óf van binnen óf van buiten.
We kijken kort naar de brief aan de Galaten (voor de druk van buitenaf) en naar de brief aan de Romeinen
(voor de druk van binnenuit).
Na het eerste bezoek van Paulus krijgen deze gelovigen uit de heidenen bezoek van Joodse predikers
die hen willen wijsmaken dat zij besneden moeten worden en de wet moeten gaan houden.
In deze brief legt Paulus hen glashelder uit hoe zij de wet moeten zien.
We noemen een paar punten.
Paulus gebruikt een voorbeeld34.
Een erfgenaam (b.v. de zoon van een ondernemer) groeit op in het gezin, en zal over een poosje de firma
van zijn vader overnemen.
Ongetwijfeld zal hij wel eens met zijn vader door het bedrijf lopen, maar zolang hij onmondig is
heeft hij niets te vertellen. Niemand zal naar hem luisteren, want hij staat nog gewoon onder het
gezag van zijn vader.
Dat geldt echter ook voor iedere werknemer (of slaaf) in dat bedrijf.
Er is in dat opzicht geen enkel verschil tussen deze zoon en de slaven van zijn vader.
Rijke lieden kunnen zich een opvoeder (of pedagoog, tuchtmeester) veroorloven, die er voor moet zorgen
dat de erfgenaam zich goed ontwikkelt.
Daarvoor moet hij vooral goed luisteren naar zo'n opvoeder.
Maar die situatie moet niet zo blijven!
Stel je voor dat de erfgenaam altijd maar onder die opvoeder blijft staan, dan zou iedereen zich afvragen
wat er met die jongen aan de hand is. En terecht.
Het is namelijk de bedoeling dat de zoon volwassen wordt en het bedrijf gaat overnemen.
Paulus vergelijkt de opvoedingsfase van die zoon met de tijd waarin Israël onder de wet was35.
Zij waren onvolwassen en de wet hield hen onder controle.
Maar dat veranderde drastisch toen 'het geloof' kwam36, namelijk 'het geloof in Jezus Christus'37.
Tot op dat moment had de wet de functie van pedagoog (tuchtmeester), naar wie het volk Israël gewoon
moest luisteren.
Intussen hadden ze geen idee van de volle rijkdommen van hun hemelse Vader, want dat kón
God hen nog niet vertellen.
Maar wanneer de Heer Jezus komt wordt alles anders.
Ieder die Hem aanneemt als Heiland en Heer ontdekt Wie God werkelijk is: namelijk Vader.
En hij ontdekt dan ook wie hij zelf is geworden: namelijk een zoon van God.
Hoewel hij ook een kind van God is, gaat zoonschap iets verder.
Kind-zijn wijst op geboorte, zoon-zijn wijst op een bewuste relatie met vader.
Zó wil God ons zien: als vrije christenen die zich bewust zijn van hun rijkdom, en die
uitroepen "Abba, Vader"38.
Zou het dan denkbaar zijn om weer terug te keren naar die opvoedingsfase voordat de Heer Jezus kwam?
Onmogelijk! Dan zou Christus zonder reden gestorven zijn39.
Paulus drukt zich heel scherp uit wanneer hij het heeft over de periode onder de wet. Hij noemt het de tijd 'onder de eerste beginselen van de wereld'35. Dat zijn de dingen die een gewoon mens van nature al bijna vanzelf gaat doen omdat hij graag godsdienstig wil zijn. Zo'n drang zit in ieder mens.
Daarmee zegt Paulus dus dat de wet van Sinaï weliswaar door God gegeven is, maar dat de inhoud
helemaal aansloot bij het godsdienstige niveau van de Israëliet.
Dat godsdienstige verlangen zat vroeger ook in deze Galaten, toen zij als heidenen de afgoden
dienden40.
Het verschil tussen de heiden en de Israëliet is hun god en de inhoud van hun wetten, maar
niet het niveau! Dat is precies gelijk.
Daarom waarschuwt Paulus deze gelovigen uit de heidenen dat, als zij de wet gaan dienen, zij zich
weer plaatsen onder 'zwakke en arme eerste beginselen', die zij dan
weer opnieuw
willen gaan
dienen41, namelijk evenals in hun onbekeerde, heidense tijd.
Toen kenden zij God nog niet (Israël wél), maar nog belangrijker is dat zij nu door God
gekend zijn41.
Dat betekent dat God hen nu kent als Zijn eigen zonen, met wie Hij een volwassen omgang wil
hebben. Dat kent zelfs geen enkele onbekeerde Israëliet!
Er is dan ook geen verschil meer tussen een bekeerde Israëliet en een bekeerde heiden.
Beiden hebben Christus aangedaan in de doop, en zijn één in Hem42.
Maar beiden hebben ook een verleden, en op dat niveau mogen zij niet meer terugvallen.
Hoewel Paulus nog nooit in Rome is geweest, is hij wel op de hoogte van de verschillen tussen de
gelovigen uit de Joden en uit de heidenen.
Ze horen natuurlijk tot één gemeente, maar het is goed te merken dat ze een verschillende
achtergrond hebben.
In de eerste hoofdstukken legt hij uit dat het in principe niets uitmaakt.
Of je nu onder de wet of zonder wet bent opgevoed, in beide gevallen ben je schuldig en heb je de
Heer Jezus nodig43.
Dan komt hoofdstuk 7 waarin hij duidelijk maakt waarom de wet op een christen zoveel invloed kan
hebben.
De wet laat namelijk prima zien dat al mijn goede bedoelingen als christen niet gaan lukken zolang
ik het in eigen kracht doe.
De druk van de wet komt nu van binnenuit.
Lees voor meer uitleg:
Maar ik zondig
nog steeds!.